Kalk en graniet

Jan Kraamwinkel – VOK mei 1957

Vol stille bewondering kijkt de kleine jongen de tuin in. Rond het bloembed hangt de bedwelmende geur van goudsbloemen en duizendschonen en de warme zomerlucht is doortrild van het gonzen der insecten. Een grindpad voert tot achter in de tuin, waar tegen een hoge muur een vervallen schuurtje leunt. Het geluk is bijna te groot voor een kleuterhart: zo’n heerlijke tuin met kleurige bloemen, een geheimzinnige schuur….. en een echt grindpad!

,,Och, een grindpad”, zult U zeggen,,,dat is toch niet iets bijzonders”. Dat dacht U maar! Een grindpad is een onafzienbaar gebied vol kostbaarheden, een vindplaats van de zeldzaamste edelstenen!

Sinds de komst in het nieuwe huis scharrelt onze kleuter er dagelijks in rond. Soms raapt hij in bijna devote stemming een kostbaar steentje op en toont hem vol trots aan zijn moeder, die een minstens even grote bewondering toont voor deze nieuwe vondst. Misschien denkt ze daarbij aan de tijd, toen voor haar de natuur nog een levende taal sprak en de draad der kleuter fantasie nog niet gebroken was.

Maar ook voor haar kleuter komt de tijd, dat een omgevallen stoel geen trein meer is, maar een misbruikt meubel; dat de dieren en bloemen zwijgen en dat een grindpad een grindpad is, meer niet.

Als de kleine leerplichtigen voor het eerst de Vrije School binnengaan, worden ze in een sfeer opgenomen, die hen vertrouwd is. In de sprookjes en fabels die ze te horen krijgen, spreken planten en dieren hun wezen uit. Vanzelfsprekend vindt het kind het op deze leeftijd, dat de klaproos op aanmatigende toon een gesprek voert met de blauwe korenbloem, dat de vos zijn gulzige broer wolf een poets bakt. Ja, wan- neer de speelse kiezelsteentjes een vrolijk gesprek voeren met het schuimende beekje, dan zal de kinderlijke logica zich daar niet tegen verzetten en het kinderlijke gevoel (zal) diep bevredigd zijn. Gedurende de eerste schooljaren raakt het kind op deze wijze met de vele facetten der natuur bekend. Zijn gemoed wordt een vruchtbare bodem, waar in latere jaren het goede begrip stevig wortel kan schieten.

In de vierde klas breekt de tijd aan, waarin op een kunstzinnig-zakelijke wijze opnieuw een gang door de natuurrijken gemaakt wordt. Van de mens- en dierkunde in de vierde klas, via de plantkunde in de vijfde, komen we tenslotte in de zesde klas bij de mineralen, de gesteenten der aarde.

Zo keren we weer op ons grindpad terug! Daar liggen nu die steentjes, hun edele glans is verbleekt; ’t zijn doodgewone ronde en platte voorwerpjes, die een twaalfjarige hooguit nog hun kwaliteiten bewijzen, wanneer ze over het watervlak springen.

Neen, dat grindpad kan geen uitgangspunt van de mineralogie zijn; zelfs niet de brokken kiezel langs de spoorbaan of de Amersfoortse kei. We vertellen een verhaal, een belevenis.

Een Zwitserse klas maakt op een zonnige dag een schoolreis- je. Met de trein gaat het eerst langs het heldergroene meer, een korte afstand maar, want reizen betekent voor deze stevig gebouwde Zwitsertjes lopen, klimmen.

Kijk, daar springen ze al uit de trein! Dicht bij het stationnetje voert een pad omhoog, vochtig en modderig nog van de regen. Vol vreugde bestormen de kinderen de glibberige helling, vallen, staan weer op, rennen vooruit en komen tenslotte bij de bosrand. Een echt oerbos rijst nu voor ons op, met kaarsrechte mastbomen en bemoste, machtige rotsblokken. Steeds maar omhoog gaat de tocht; we lopen een uur, anderhalf uur en voelen ons nog fris en onvermoeid. Af en toe kruist een bruisende beek ons pad; we springen van steen tot steen en bukken ons om het ijskoude water te drinken.

Tenslotte bereiken we de alpenweide blinkend in de helle zomerzon en overdekt met velerlei kleurige bloemen.

Als jonge bokjes dartelen de kinderen door de lichte ruimte; op, naar het hoogste punt van de berg! Nog een korte weg over het schaars begroeide, vochtige gesteente, nog een paar sprongen over de kale rotsen en we staan op de top.

Met voldoening overzien we het landschap. Diep beneden stroomt een rivier door een breed dal, rondom ons tekent zich het gebergte af, hoekig en massief, met talloze toppen en pieken.

Ja, teken dat nu maar eens, zo’n machtig gebergte! Een moeilijke opdracht, vooral voor Hollandse kinderen, die het stoere en hoekige van het granietgebergte minder vertrouwd is dan de golvende rondingen der duinen of de vlakte van weiden en meren.

Na veel oefenen lukt het dan toch, vooral wanneer we de houtskoolstift nemen. Hiermee kan bijzonder goed de scherp gecontoureerde afwisseling van licht en donker, die voor het kristallijne graniet zo karakteristiek is, worden weergegeven. Na al deze,,voorbereidingen”, die tot doel hebben de kinde- ren met het wezen van het gesteente, dat slechts vanuit de totaliteit van het berglandschap is te begrijpen, vertrouwd te maken, zouden we tot het graniet als zodanig kunnen overgaan. Toch kan het heel vruchtbaar zijn, eerst het typische tegenbeeld van graniet, het kalksteen, te beschrijven. Het verhaal zal deze keer een heel andere strekking hebben, wat U overigens niet van een eventuele reis naar de Dolomieten moet weerhouden; zo is het niet bedoeld!

De tocht gaat ditmaal minder vlot dan de boven beschreven schoolreis. Het pad, waarlangs we zwaar,,gerugzakt” omhoog gaan, is bedekt met bruingrijs gruis en wittig warrelt het stof voor onze voeten op. De lippen verdrogen en verlangend zien we uit naar een beekje. In plaats daarvan zien we af en toe een waarschuwingsbord: vallend gesteente! Bezorgd kijken we omhoog: de steile helling is vol groeven en scheuren en de talrijke stenen langs het pad bewijzen hoezeer de kracht van het water, van zon, weer en wind, dit gebergte aantast. Eindelijk ontwaren we een riviertje. Waar komt dat zo opeens vandaan? Eer we de oplossing gevonden hebben, verdwijnt het alweer in de volgende bergwand!

Daar willen we meer van weten. Niet ver van de opening, waar de stroom in verdween, vinden we een tweede spelonk. Aarzelend gaan we er binnen. We komen in een koele, vochtige ruimte; het water drupt van de wanden, die bij het schijnsel der lantaarns witachtig glanzen, als wolken rond de maan. Inderdaad, een waar maanlandschap opent zich voor ons: de kloof loopt uit in een grillig gevormde grot. Allerlei vreemde zuilvormige steenfiguren, versteende gestalten gelijkend, rijzen voor ons op. Andere, spits toelopende druipstenen hangen naar omlaag, groeiend naar hun spiegelbeeld op de bodem. Iets verder, in het schemerduister glinstert groenig een meer; de rivier van zoeven heeft hier haar onderaardse voorraad- kamers!

Zo komt men onwillekeurig bij de beschrijving van dit kalk- steengebergte in een totaal andere stemming dan bij de schildering van het graniet massief.

Dit stemmingsverschil kan een goed uitgangspunt zijn van verdere beschouwingen. Het is doorgaans zeer vruchtbaar om vanuit de tegenstellingen te onderwijzen.

Het meest opvallende verschil tussen de twee gebergten is misschien wel de wijze, waarop ze zich tegenover het water gedragen. De Alpenhellingen zijn ondoorlaatbaar; het water vloeit naar de dalen, vormt beekjes, rivieren en meren.

Heel anders gedraagt zich de kalksteen. De grijze plassen na een regenbui bewijzen hoe snel de kalk oplost. In tegenstelling tot het graniet, waar de bodem lang vochtig blijft, zakt het regenwater in kalkgebieden snel weg en holt a.h.w. het gesteente uit. Overal ontstaan groeven, spleten en holten aan de oppervlakte, terwijl grotten en spelonken het gebergte a.h.w. ondermijnen.

Het water, dat het graniet gul aan de omgeving afstaat, wordt door het kalk gretig geabsorbeerd. Het vormt onderaardse meren en rivieren, vaak kilometers lang en komt slechts node aan de oppervlakte. Bijna alle grote bergmeren en -stromen vinden we in de granietgebieden. Komen we daarentegen b.v. in de Jura, dan treft ons de waterschaarste en droogte van dit gebergte, vooral van de hogere delen. De atmosfeer in kalkrijke streken is doorgaans droog, hinderlijk droog vaak, in tegenstelling tot de frisse alpensfeer.

Het verschil in hardheid der beide gesteenten is de bergklimmers welbekend. Deze weten uit ervaring, hoe een lage kalk- spits soms meer gevaren biedt dan een hoge graniettop. De broze kalk breekt gemakkelijk onder de voeten weg, wat menigeen het leven kostte.

Van deze algemene beschouwingen — waarbij we vooral niet moeten verzuimen de vele andere aspecten van het landschap te beschrijven; de overweldigende oerkracht van een St. Gotthard-massief, de kleuren-rijkdom der Dolomieten, de weidsheid van het Juraland – gaan we nu tot het mineraal als zodanig over.

De kinderen krijgen diverse soorten graniet en kalk te zien. We demonstreerden de hardheid van ’t gesteente door er mee te krassen; met een stuk kalk kunnen we zelfs op het bord ,,kalken!” Het krijtje op de inktvlek, oud beproefd middel, demonstreert duidelijk het absorptievermogen van het kalk. Het graniet is een wereld op zichzelf, een wonderlijke harmo- nie van kwarts, veldspaat, glimmer en hoornblende. Verbaasd kan men zich afvragen, wat deze vier totaal verschillende elementen met elkaar te maken hebben; het lichte, doorschijnende kwarts, het dofwitte of -rode veldspaat, die merkwaardige, twinkelende glimmerplaatjes en de donkere, scherp gevormde hoornblende kristalletjes.

Het wezen der dingen wordt vaak duidelijker, als het optreedt

in de eenzijdigheid. Een stuk graniet, waarin het kwarts domineert, toont nog duidelijker de helderheid van dit mineraal. En daar, waar het kwarts zich in vrijheid heeft kunnen vormen, in holten en spleten, vindt men het zuivere bergkristal. Het lijkt, alsof hier het zonlicht in gekristalliseerde vorm te voorschijn komt, datzelfde zonlicht, dat de rijke alpenlucht doorstraalt en het hooggebergte tot de meest gezonde woon- plaats maakt. Merkwaardig is ook die zeshoekige vorm van het kristal. Onwillekeurig denken we terug aan de plantkunde periode in de vijfde klas. Daar bleken de lelie-achtigen met hun zesbladige kronen bloemen te zijn, die zich met al hun kracht weg van de aarde, naar de zon wendden om zo snel mogelijk tot bloei te komen.

We vinden ze op de alpenweide terug, waar in het voorjaar de crocusjes bloeien, bij duizenden. En als we dan de gekleurde kwartssoorten tonen: rose kwarts, amethyst, jaspis, agaat en chalcedon, dan wordt het beeld van de kleurige bergweide volmaakt.

Op de vraag, of ze in Nederland wel eens kwarts hebben gezien, gaan de kinderen gretig in. Sommigen kennen de grint- groeven van de Veluwe, anderen vonden wel eens een brok kwarts langs de spoorbaan en allemaal kennen ze natuurlijk …… het grindpad!

We volgen het kwarts, als verweringsprodukt van het graniet, op zijn weg naar de lage landen. Als rivierzand komt het daar aan.

Misschien vertellen we iets over de oude tijden, toen de rivieren uit het zuiden en de gletsjers uit het noorden massa’s grind en grotere stenen aanvoerden en de heuvelruggen in Oost- en Midden-Nederland gevormd werden.

Ook het duin is een kwartsformatie; merkwaardige ontdekking! De krokus weiden van het gebergte vinden hun spiegelbeeld in de bollenvelden op de geestgronden. Oorden van gezondheid, als Sankt Moritz en Davos, heten hier Scheveningen en Noordwijk. Schiller bezong de Alpen als ,,sonnige Weiden”, wij zingen bescheiden,,Waar de blanke top der duinen”.

De verbazing stijgt, als de kinderen merken, dat ook het veldspaat, in combinatie met glimmer en hoornblende, nu enige metamorfosen (zure klei, lei) als rivierklei en tenslotte ook als zeeklei onze bodem heeft helpen opbouwen. Zonder het graniet was Nederland dus ondenkbaar geweest! Zand en klei bepalen de structuur van ons land; het weke veen is daarbij slechts in een afhankelijke positie.

En niet alleen de structuur van Nederland is door het graniet bepaald. Over de gehele aarde strekken de graniet ketens zich uit, van de Pyreneeën tot het Himalayagebergte, van Vuurland tot Alaska, in strenge samenhang. Die ketens rond de aarde gaan we natuurlijk leren, op het rijtje af, zoals we ook de Waddeneilanden in het geheugen griften. Op deze wijze is topografie weer boeiend.

Vele familieleden van het graniet werden nog niet voorge- steld, doch zandsteen, lei en bazalt b.v. zijn zeker een behandeling in de klas waard.

Tegenover het levende graniet staat het dode kalk. Inderdaad vinden we bij dit gesteente niets dan afgestorvenheid; de dode resten van ontelbare microscopische schelpdiertjes. Dat we hier met de dierenwereld te maken hebben, tonen ook de vele fossielen, zoals oesters, zeeëgels en ammonieten. Een uitvoeriger bespreking van het strand en de Zuid Limburgse mergelgroeven ligt voor de hand; een dankbaar onderwerp!

Bepaald lyrisch worden we, als we overgaan tot de vormen- pracht van de koraalzee en die merkwaardige wereld rond Australië bespreken, met z’n duizenden atollen en barrièreriffen. Stap voor stap kan men hier het verkalkingsproces volgen, van het weke, levende koraaldier tot het harde, dode rif. Het kalk kristal verraadt ons veel omtrent het wezen van dit gesteente. In tegenstelling tot het kwarts, is het ondoorschijnend, mat. De kwartskristallen staan naast elkaar, alle individuele vormen van hetzelfde grondmotief. Het kalk kristal herhaalt zich eindeloos in zichzelf; elk groter stuk valt uiteen in talloze kleinere, even éénvormig.

Het kalk verschijnt in talrijke vormen en metamorfosen. In volmaakte schoonheid treffen we het aan in Griekenland en Italië. Noemden we kalk een dode stof, de kunstenaars der Klassieken en Renaissance schiepen uit marmer (een kalk- metamorfose) de schoonste beelden van het leven! Waar de mens kalk en zand samenvoegt, in de metselspecie, helpt hij de wereld opbouwen. Dat kan een goed beeld zijn aan het eind van de periode.

Korte tijd na de mineralogie periode bracht de klas een bezoek aan Arnhem en omgeving. Op een wandeling passeerden we een grindgroeve. Nooit heb ik zoveel stenen moeten bewonderen. Edelstenen waren het weliswaar niet meer, maar toch……… je kon nooit weten!

Misschien trof je een stukje jaspis, een agaatje en in ieder geval……… kwarts, veel kwarts, en dat was ook de moeite waard!