Het melancholische kind

Wil van Houwelingen-Harmsen – VOK maart 1975

Een geliefde juffie verliet, voor de kinderen van haar klas onverwacht, de school. De vervangster nam haar plaats in. Die eerste ochtend bemerkte deze al spoedig dat er in de klas iets aan de hand was. Er werd achterom gekeken in de richting van de kachel (nog een èchte, zo’n ronde zwarte), gegiecheld toen zij nu, na enige tijd, zo eens naar deze hoek van het klasselokaal liep en achter het grote scherm keek dat rondom deze kachel stond, zat ‘hèt’ daar. ‘Het’ was onherkenbaar, want het had een donkere trui over zijn hoofd getrokken. Het kind was ‘weggevlucht voor de nieuwe situatie.

Een volgend stadium was, zittend op de voetenplank van de ouderwetse zware schoolbank, beschermd door het brede bovenblad en de dichte zijkant. En nog lange tijd daarna kon men plotseling een lege plaats in de klas ontdekken. Oerbeeld van het melancholische kind.

Hoe zien deze kinderen eruit?

Tegenover het levensblije, huppelende sanguinische kind, het graag treurig- zijnde, sloffende, melancholische. Het uiterlijk beeld: dun, lang, mager, bleek, gebogen gang, schouders en hoofd iets naar voren hangend, gladde haren, meestal donker van kleur, sprekende opvallende ogen en een klein koppetje. Zij zijn zeer gesloten, nemen weinig indrukken op, maar deze wel met innerlijke diepte en cen zeer lange nawerking. Hun belangstelling is naar binnen gericht. Van vertelde verhalen b.v. kunnen zij hele stukken missen, vasthoudend en zich verdiepend in een onderdeel ervan.

Van de vier elementen, aarde, water, lucht en vuur, zijn deze kinderen het meest verwant met de aarde. Hun lichaam, het meest aardse deel van de mens, overheerst en heeft de melancholicus vaak in een dwangmatige greep. Pijn en ziekte ondergaan zij in hevige mate, ook daar waar het sanguinische kind zegt het is al bijna over”.

Wanneer wij de mens in zijn drieledigheid bekijken: het hoofd, waar het denken zetelt,

het middengebied van hart en longen, waar de gevoelswereld leeft, en als derde stofwisseling en ledematen, waarin de wil van de mens tot uiting komt, dan zien wij bij het sanguinische kind het midden overheersen (veel contacten, veel gevoelens, altijd beweeglijk), bij het melancholische kind is dit absoluut het van de wereld afgesloten koppetje. Hier heeft dit kind een teveel.

Het zijn de denkertjes, de kinderen die diepzinnige vragen stellen, die zich moeilijk uiten, weinig vertellen en vaak maar één vriendje hebben. ‘Hoe was het op school?’- ‘Goed.’

‘Hoe was het feestje?’ – ‘Gaat wel.’ “Was het een mooi verhaal?’ ‘Gaat wel.’

Het ene vriendje worden allerlei kwaliteiten toegedicht die het in werkelijkheid niet heeft en dit kan natuurlijk een oorzaak worden van onvoorstelbaar leed en zich tekort gedaan voelen.

Zij nemen angstig goed waar, zijn meestal erg netjes en tillen zwaar aan het verloren gaan van een potloodpunt, die zij met andere afgebroken punten zuinig in een doosje bewaren. Je kunt immers nooit weten hoe je nu juist dit puntje en die kleur nog eens nodig zult hebben!

Een kleurdoos met dertig potloden is eigenlijk ook een zware belasting. Want natuurlijk wordt er in een klas geleend! (Er is altijd wel een ander kind dat geen doos van 30 heeft en dat is heel naar en daar wil het melancholische kind wel iets aan doen en het leent dan ook potloden uit!) Maar, o wee, als de bel gaat!

Het ziet niet eens of vindt het heel gewoon dat een hele klas staat te wachten om naar buiten te gaan totdat alle potloden weer present zijn en in de goede volgorde in de doos liggen. Haasten kunnen zij zich niet; ‘opjagen’ verdragen ze niet.

Zij verliezen zich aan bijkomstigheden en kleinigheden en missen de grote rijkdom en schwung van de werkelijkheid.

Als zij een huisje tekenen zit alles eraan, deurknop, bel, en bij een mens ontbreken nooit ogen of haren of wat dan ook! Hun geringe fantasie voegt er ook niets aan toe, en zo maakt na lang en hard zwoegen hun werk toch een armelijke indruk. Hun potloden hebben ook scherpe punten, een zwart potlood is favoriet en zij tekenen graag duidelijk met lijnen. Zij spelen graag alleen, dan komt niemand aan hun spullen, maar ze zouden eigenlijk toch ook wel graag anders willen. De meisjes zijn echte poppenmoeders die vaak angstig alles nabootsen wat zij moeder hebben zien doen.

Als zij ouder worden, lezen ze graag.

Hun wereldje wordt in een kring gesloten door vaak tot op 15/16-jarige leeftijd (de tegenwoordige mode van lange, losse haren verbergt dat heerlijk), gewoon te duimen.

Wat lezen ze graag?

Wanneer kinderen van 8-9 jaar b.v. zelf sprookjes gaan lezen, merkt men op dat zij een voorliefde hebben (en deze ook zelf ontdekken) voor die sprookjes die slecht aflopen en waarin het melancholische kind of prinses, of… de hoofdfiguur is.

Uit de verzameling van de Gebr. Grimm b.v. ”t slimme Elsje’, ‘Van ’t muisje, ’t vogeltje en de braadworst’, ‘de kleermaker in de hemel’, enz. Het loopt allemaal slecht af, maar als kind kunnen zij vanuit hun constitutie niet inzien dat Elsje verloren loopt en zichzelf kwijtraakt door bedenksels die er niet zijn, en dat ook de drie van het tweede sprookje jammerlijk aan hun eind komen omdat door te gaan denken, de natuurlijke gang van zaken verstoord wordt.

In de twee sprookjes van het Snijdertje worden ook angstaanjagende dingen beleefd. Daar zucht het melancholische kind graag mee. Deze laatste zijn echter al gezonder, omdat de snijdertjes alles moedig doorstaan en steeds slim en bedachtzaam nieuwe uitwegen vinden. Uitgaande van het eigen temperament moeten wij ook hier dit trachten te doorbreken.

Hoe begeleiden wij nu het melancholische kind?

Men heeft uit het voorgaande misschien al de conclusie getrokken dat deze bleke, moeizaam levende kinderen zo ingesloten zijn in hun eigen wereldje dat zij onvoldoende krachten van buitenaf opnemen en teren en interen op eigen vitaliteit. Doordat zij dingen niet los kunnen laten, gaan zij te ver en te lang door en raken gewoon ‘op’.

Het intellect belast hen te vroeg en vreet aan hun levenskrachten.

Hoewel zij niet echt ziek zijn hebben zij dan toch een geneeskundige behandeling nodig. Men kan ook als ouder, als men dit ziet, zo’n kind gemakkelijk ‘ziek’ krijgen (het is allemaal gauw ‘erg’ bij hen). Een thermometer, van tevoren de verkeerde kant uitgeslagen, een grote pleister op een onbeduidend wondje of pukkeltje en deze kinderen zitten en liggen heerlijk een paar dagen in bed met al hun eigendommen om hen heen, alleen maar dingen om te eten die ze lekker vinden en, niet te vergeten, extra-aandacht. Daarna kunnen ze er dan weer tegen!

Ik heb deze raad vaak aan ouders gegeven (gewoon een paar dagen in bed)

en naar ik meen, met goed resultaat. Zij zijn tot in het lichamelijke eenzaam en koud en zijn beslist geen kinderen die men moet ‘harden’ met koudwaterdouches. Zij moeten warm gekleed worden en eens een kruikje in bed is hier geen ‘verwennerij’.

Met eten kunnen zij echt teuten en zijn ze kieskeurig. Het zijn slechte eters – zij houden vaak van vlees en hartige dingen die juist niet goed voor hen zijn. Hier moet men soepel en vindingrijk zijn, zonder hun de indruk te geven dat ze verwend worden.

Met het inslapen hebben zij vaak moeite en dromen over nare dingen. Ook hier is weer het hoe van het naar bed brengen heel belangrijk.

In de keuze van wat zij lezen of van wat men vertelt is een lichte opmerking aan het eind, vaak letterlijk, verlichtend. ‘Die Elsje toch, ze had nog niet eens een baby’. Zij zijn meestal gevoelig voor humor en zij krijgen dan min of meer bewust het gevoel dat ze ‘doorzien’ worden, maar toch au sérieux genomen.

Men zal lees- en vertelstof moeten zoeken waar niet het denken de hoofdrol speelt, maar de gevoels- en wilswereld aangesproken wordt in mooie, warme beelden. Ik wil hier graag wijzen op de voortreffelijke reeks kinderboeken van Laura Ingalls Wilder: ”t Kleine huis in het grote bos’, ”t Kleine huis aan het zilvermeer’, enz. (Ouders genieten er ook van.) Het is een serie van zeven boeken. ‘De lange winter’ is voor een melancholisch kind een weldaad.

Ook bij het tekenen kan men ’t zwarte potlood vervangen door kleur- potloden of wascokrijt. In kleur en vlakken werken in plaats van met lijnen.

Verkleedpartijen en toneelspel halen dit kind ook uit z’n eigen huid.

Men kan nu eenmaal de meeste problemen van de kinderen niet direct aan- vallen en veranderen! Verbieden en praten helpen weinig.

Het ongeluk voor deze groep van kinderen is dat de meeste ouders het toch mooi vinden als hun kind, dat nog zo jong is, al zo precies tekent, zó goed de dingen waarneemt en onthoudt, zó netjes is en zelfs al kan rekenen of…! ‘Een vluggertje hoor!’ En het kind wordt geprezen daar waar men verstandiger zou doen deze eigenschappen af te leiden en aan te vullen. Zij zien niet dat hun kind eigenlijk ‘een kleine volwassene’ is..

Zij vragen veel van hun opvoeders, want van moreel standpunt gezien, zijn het kleine ‘grote egoïsten’. (Dit oordeel mag voor kinderen in geen geval gelden omdat zij zichzelf nog niet kunnen veranderen.) Alles draait om hun eigen wereldje.

Zij hebben het altijd zwaarder dan ieder ander, en zij dit… en zij dat…

En dan die harde wind, en dan die zon! Het houdt nooit op! Behalve voor de sfeer om hen heen zijn zij ook gevoelig voor de atmosfeer (volle maan).

Zij zijn onbeschrijfelijk gevoelig voor de moeite van de volwassene.

Zij kunnen vader, moeder, leraar overdreven liefhebben en doen dan ook graag iets voor deze persoon. Een sterke innerlijke band is hier nodig, veel liefde, héél veel geduld, niets kwalijk nemen, een grapje om hen aan het lachen te krijgen. Ophitsen verdragen ze niet en slaan krenkt hun bijzonder erg. Wanneer ze ‘onrechtvaardig’ behandeld worden vergeven ze dat moeilijk en vergeten dat eigenlijk nooit. De nacht kan hier een hulp zijn.

Men helpt hen door hen te laten beleven dat zij niet de enige zijn in hun uitzonderingspositie. ‘Hebben ze zo hard op je teen getrapt?’ ‘Laatst was de mijne helemaal vol bloed…”

Dan trekt men hun aandacht naar de andere mens, die zij van nature moeilijk zien. Zij willen namelijk aan de pijn en het lijden van anderen graag deel hebben en iets te doen voor deze mensen, dieren, is gezond voor hen. Biografieën van personen die een moeilijk leven hadden, ook van artsen, verpleegsters, werken verlossend voor het eigen wezen.

Ik heb enige jaren een melancholisch meisje in de klas gehad, dat bijna een jaar lang, elke dag met dezelfde vragen naar me toe kwam.

‘Hou je van me?’ ‘Natuurlijk hou ik van je, ik ben toch je juffie?”

Blijf je altijd van me houden?’ ‘Ja, ik blijf altijd van je houden.’

‘Als ik nou iets heel ergs doe, hou je dan ook nog van me?’ ‘Ja, dat is nu eenmaal zo.’

Zo groeit dan het vertrouwen in hun omgeving en krijgen zij vertrouwen om zich te uiten en zekerheid in hun leventje. In de klas en in het gezin brengen zij door hun vragen een element van diepte (zij zijn meestal religieus). Hier moet men, met mate, gezamenlijk op ingaan. Hun eenzijdige verhouding en handgreep van de dingen, verbetert daardoor. Zij moeten in het gezin kleine taken hebben, waar ze bij kunnen denken maar waardoor ze ook bij het geheel betrokken zijn. Voor hun muzikale opvoeding zou ik viool of fluit willen noemen.

U begrijpt dat meestal de typeringen niet zo sterk liggen als bij deze beschrijving. Er zijn veel overgangstypen maar vele van deze gedragingen kan men geregeld waarnemen. Er zijn toch heel wat melancholische kinderen. Ik meen dat voor de herkenning en de hulp die men daardoor kan trachten te geven, deze scherpe contouren onontbeerlijk zijn.

De voeding bij het melancholische kind

Men kan door de voeding het melancholische kind helpen uit zijn eenzijdige constitutie verlost te worden. Het is te sterk aan zijn aardse lichaam gebonden, het draagt het als last. Het valt het kind moeilijk om met zijn innerlijke wezen zijn lichaam te doordringen, het te ‘vervullen’.

Heel anders het cholerische kind: die is er helemaal ‘in’. Elke vezel is doordrongen van zijn enthousiaste warme wil. Het melancholische kind heeft het vaak koud (handen en voeten voelen doods en koud aan) en neigt veelal tot obstipatie. De moeite om zich met het lichaam te verbinden uit zich in buikkrampen en slechte eetlust. Zijn bewegingen zijn spaarzaam en teruggehouden.

Het eten moet dus niet een te groot karwei voor dit kind zijn. Het moet het gevoel niet krijgen: ‘dat ook nog’. Bescheiden hoeveelheden, niet te veel soorten voedsel bij een maaltijd, maar wel boeiend. Voor geen temperament als juist voor het melancholische is het belangrijk en de moeite van het bereiden waard, dat het eten er interessant uitziet. En dat het uit schalen en kommen en niet uit de pan opgediend wordt. De interesse van het kind voor de spijzen maakt dan al, dat het iets ‘warmer’ van binnen wordt. En warmte is het sleutelwoord voor de voeding van het melancholische kind.

Van de plant komt het warmste deel vooral in aanmerking. De bloesem en de vrucht die het langst door de zon gerijpt zijn. Zuidvruchten, appels, druiven, in de vorm van sap, moes of compôte verwarmen de stofwisseling en zullen de obstipatie doen verminderen of verdwijnen. Weinig of geen wortelgewassen, hoogstens 2 of 3 x per week in de vorm van een klein schaaltje rauwkost als ‘medicijn’ vóór de hoofdmaaltijd. Aan de rauwkost moet zo hard verteerd worden, dat de stofwisseling het er bij wijze van spreken ‘warm’ van krijgt! Wel bladgroenten, maar dan bij voorkeur vers. (Alle conserven-groente heeft een verstarring, een verkoeling ondergaan, die in de stofwisseling niet meer ongedaan gemaakt kan worden.)

’s Avonds een bloesemthee (kamille, pepermunt of lindebloesem) helpen het kind om beter in te slapen. Dat men het kind veel verwarmde spijzen (gekookt dus, of licht gebakken) geeft, is waarschijnlijk wel begrijpelijk. Voor het ontbijt is b.v. heel animerend: havermout met een beetje boter en suiker in de koekenpan roosteren. Op het bord kan men er een vruchtensap overheen gieten.